Tussen zwart en wit

Tussen zwart en wit

Peter Hofland

Door: Antoinette Rommers

Tussen zwart en wit... Het is nog heel vroeg. Zondagochtend. Iedereen in huis slaapt nog. Onrustig lig ik te woelen in mijn bed. Ik voel dat ik moet schrijven, maar ik wil niet. Ik kijk op mijn telefoon hoe laat het is. Mijn oog valt op de datum, 29 september. Door de nevelen van de vroege ochtend realiseer ik mij dat ik een jaar geleden niets vermoedend onderweg was naar de Gazastrook. Nou ja, niets vermoedend... Elke keer als ik die kant op reis ben ik mij ervan bewust dat ik vrijwillig in een kruitvat stap. Het blijft tenslotte een conflictgebied waarin alles wat normaal lijkt met een uur onherkenbaar kan veranderen. Ik stap uit bed, ga achter mijn bureautje zitten, klap mijn laptop open en wil beginnen met schrijven. 

Een berichtje op mijn scherm trekt mijn aandacht. Een hulpvraag van een vriend in Gaza. Ik neem contact met hem op. Na de gebruikelijke culturele begroetingen over en weer duiken we meteen de diepte in. Ik vraag hem of hij weet wat we een jaar geleden deden. Hij is even stil. Dan antwoord hij alleen dat de tijden toen beter waren. Beiden denken we aan een jaar geleden. Zijn familie leek het zo geweldig als ik mij zou verkleden in traditioneel gewaad. Wat hebben we gelachen met elkaar. Ik zou nog vaak moeten horen dat mijn poging om als moslima over straat te gaan, zodat ik minder aandacht zou trekken in de straten van Gaza, op niets uit zouden lopen. Mijn ogen verraadden dat ik toch echt van buiten Gaza kom. Inmiddels is het lachen ons vergaan en teren we op de bijzondere herinneringen van vriendschappen die voortleven in ons hart... 

De felgroene minaret steekt helder fluorescerend af tegen de inktzwarte nachtelijke hemel. Even geleden klonk de oproep voor het gebed. Maar inmiddels is eenieder weer zijns weegs gegaan. Links zitten 2 pubers bij het lampje van hun mobieltje aan een krakkemikkig tafeltje een potje backgammon te spelen. Een roedel straathonden rent luid blaffend achter elkaar aan, snuffelend aan elke vuilniszak die ze onderweg tegenkomen. Aan de overkant zitten een paar mannen op plastic stoeltjes midden op het trottoir aan een waterpijn te lurken. Een stelletje tieners rijden op een oud fietsje zonder remmen van de heuvel af. We rijden door verschillende Arabische dorpen op de WestBank. Ik voel mij hier thuis. Gek, want dit is een land in oorlog. Het is de derde keer sinds het uitbreken van de oorlog dat ik hier ben. En elke keer zie ik het land achteruitgaan. 

We proberen zoveel mogelijk mensen uit verschillende lagen van de bevolking te spreken. Soms zijn de gesprekken boeiend, verrassend, verdrietig, beangstigend soms ook. We spreken met militairen, gelovigen, religieuzen, inwoners, buitenlanders, hoog geplaatsten en met hen die volgens anderen geen recht van bestaan hebben. Ik krijg een steeds completer beeld. Maar zie ook steeds duidelijker hoe infantiel het idee is om een ideologie uit te roeien. Hoe wij, als wereld, vaak met elkaar verantwoordelijk zijn voor de gruwelen die mensen elkaar aandoen. En hoe wij zelf ook steeds meer een speelbal zijn van een op macht beluste wereldpolitiek die het geen ene mallemoer kan schelen dat bloed vergoten wordt om hun perverse ideologie te realiseren. 

Ik steek mijn hoofd om de deur van de groentewinkel om Samir te begroeten en besluit wat limoenen mee te nemen. Ik keuvel ondertussen wat tegen Samir. Maar hij geeft geen sjoege. Hij heeft er geen zin in vandaag. Hij schut zijn rode veren eens uit en volgt mij met zijn kleine kraaloogjes tot ik bij de kassa sta. Daarna gaat zijn aandacht weer naar het nootje wat hij nog steeds tussen zijn klauwtje houdt. Samir is een papagaai en vandaag heeft hij gewoon geen zin om mij te begroeten met zijn gebruikelijke "Salaam”. Zo voor het oog lijkt alles hier normaal. Maar dat is slechts schijn. Onder de oppervlakte suddert van alles. En alhoewel ik rustig limoenen kan kopen en wat eenzijdig kan communiceren met Samir, bekruipt mij een onbehagelijk gevoel... De WestBank is hard op weg om een tweede Gaza te worden. En wat gaan wij daaraan doen?! 

Ik denk aan mijn comfortabele stoel thuis. Ik denk ook aan alle mensen die vanuit hun eigen comfort ongezouten hun mening ventileren. Vanuit mijn eigen pluche kan ik hele strategieën loslaten op het “probleem” wat we het Midden-Oosten noemen. U wellicht ook. Termen als pró- en anti-. Religie, relatie, cultuur, beschaving enz enz. Mooie termen. Maar futloos als je staat onder een hemel waar de raketten langs scheren. We zijn er zo goed in ons een mening te vormen over plaatsten waar we nog nooit zijn geweest, mensen die we nog nooit hebben ontmoet en situaties die allerminst passend zijn binnen onze eigen cultuur. Het is een westers stereotype beeld: Een bebaarde man in een soepjurk op een kameel. Bij voorkeur ook nog een fundamentalist die er op uit is het westen te Islamiseren. Islamofobia compleet! En wie dat beeld vast wil houden zal onherroepelijk verzanden in oordeel en vooringenomenheid. Immers niet elke moslim is een fundamentalist. Niet elke man met een zwarte baard is een moslim. En niet elke kameel wordt bereden door een man in een soepjurk. 

Laten we kijken of we een klein moment onze ogen dicht kunnen doen en vanuit onze comfi woonkamer een kijkje kunnen nemen in een geheel andere situatie... Tawfiq woont in een tent. Zijn enige droom is om met zijn gezin in vrijheid en veiligheid te leven. Zijn kinderen naar school te zien gaan. Zijn huis gevuld met lachende mensen. Hij vraagt of zijn droom te groot is. Ik zeg niets. “Ik heb hem begraven, Antoinette! Ik heb hem begraven met mijn eigen blote handen... Ik heb gezocht tot ik alle delen van zijn lichaam bij elkaar had. Toen ben ik begonnen met zoeken naar de rest van zijn gezin. En toen ik de lichaamsdelen gevonden had heb ik ze begraven. Als ik eraan terugdenk ruik ik het bloed, de dood.” Ik zeg niets. En een jaar later zijn de geuren van bloed, verschroeid vlees, rotting en de dood doortrokken met kruitdamp. En vermengd met tranen doordrenkt dit alles de aarde. Hij vervolgt zijn verhaal: “Mijn kinderen vragen mij elke dag of we dié dag martelaren zullen worden. Net zoals alle duizenden die ze dagelijks langs de kant van de weg zien liggen. Ik probeer ze te verzekeren dat ik alles zal doen wat in mijn macht ligt hen te beschermen. Maar diep van binnen weet ik dat ik niet bestand ben tegen de dodelijke machines.’ Ik zeg niets. 

Wat kan ik antwoorden op de trauma's waar de mensen in Gaza doorheen gaan? Dagelijks voel ik mij als het zitje van een kabelbaan in de speeltuin. Ruw de ene kant op getrokken om vervolgens afgeschoten te worden in tegenovergestelde richting. Moet ik mij uitspreken? Zal ik mij eens opwerpen als Klokkenluider? Zal ik schrijven? Een podcast opnemen? Een interview geven? Of moet ik juist onder de radar blijven en doen wat ik doe? Wie lopen er gevaar wanneer ik het grotere publiek opzoek? En wie zijn erbij gebaat? Want eerlijk is eerlijk; mijn boek gaat niet over de “Ecologische Voetafdruk". En mijn podcast gaat niet over “Bakker Frans die Franse broden bakt maar zelf helemaal geen Frans heet en zeker geen Frans spreekt”. De hulp die we bieden in het rampgebied voelt elke dag weer als de overbekende druppel op de gloeiende plaat. En toch ben ik dankbaar voor elk broodje wat we uit kunnen delen en elke liter water die een dorstige mond bereikt. En ja, ik neem de oproep van Jezus heel letterlijk: Een beker koud water geven aan een dorstig mens! Want geloof het of niet: Het zijn mensen die daar wonen. Mensen die 'wij’ daar al decennialang opsluiten, die we afhankelijk laten zijn van de goodwill van anderen, die elke dag te kort hebben aan alles. 

Die mensen die een speelbal geworden zijn van macht, manipulatie en een zieke wereldorde. Die mensen willen net als u en ik een normaal leven. Kinderen willen naar school. Mannen willen naar hun werk. Vrouwen willen naar de schoonheidssalon en muntthee drinken met vriendinnen. Jongeren willen studeren en de mogelijkheid hebben een internationale stage te volgen. De vaatchirurg wil elke patiënt kunnen helpen die in zijn wachtkamer verschijnt met een gerafelde stomp waar eerst zijn been zat. Niet alleen de eerste 25 waarna de voorraad kunstarmen en -benen op is. Namen worden een nummer binnen de muren van een kamp. Personen zoals u en ik worden een samengeperste anonieme massa mensen nadat ze zijn beroofd van alle basisvoorzieningen. Ontdaan van identiteit en weerbaarheid. Wat overblijft is het blote leven. Afhankelijk van de genade van anderen. 

De pamfletten die uit de lucht dwarrelen met de boodschap dat ze een veilig heenkomen moeten zoeken. Iedereen die blijft wordt als vijand gezien. Het 5,6,7 of 8 keer moeten vluchten. Opnieuw een stukje grond vinden tussen de vuilnis, waar je een paar stokken in de grond kunt slaan en een tentzeil overheen kunt spannen. Opnieuw zonder papieren, zonder dierbare spullen maar met een verzwakt, ziekelijk lichaam op pad. Je kind zonder armen of benen op je nek nemen. Hopende dat je terug kunt keren...binnen een dag of, een week, een maand... of inmiddels een jaar. E

en jaar geleden reed ik in een gele taxi van Eretz naar mijn onderkomen in Gaza. De warme stoffige wind waait door het open raam van de taxichauffeur. Koran recitaties schallen door de radio. De over bekende omgeving schiet aan mij voorbij. Krotten en grauw betonnen bouwsels, treurig tegen elkaar aanleunend. Zonder ramen of deuren. Stukken plastic klapperen in dezelfde warme wind. Stof vangende was hangt te drogen in de kale sponningen. Zojuist passeerden we de verschillende checkpoints van de Gazanse autoriteiten waar ik als een uitheemse curiositeit bekeken werd. Inmiddels ben ik eraan gewend en voel ik mij een stuk minder opgelaten dan een paar jaar geleden. Op de immer aanwezige poster in het naar dettol geurende kantoortje, grijnst Yasser Arrafat ons een welkom toe. 'No liktrissity', puft de beambte achter de balie, wijzend op een vleugellam ventilatiesysteem. Ook dat ben ik gewend. Netjes bedekt gekleed zodat niemand mijn benen of armen ziet, of erger, mijn achterste delen, weet ik inmiddels wat het is om een continu zweet straaltje te voelen stromen. Wie aanstoot neemt aan deze verordineerde regels moet zich niet wagen in een land als dit. Dat de 'liktrissity’ vandaag niet werkt (en waarschijnlijk gisteren ook al niet en morgen nog niet) daar kunnen de bewoners van de strip weinig aan doen dan het accepteren. 

Terugdenkend aan die bewuste week een jaar geleden waarin de inwoners van Gaza, wijzelf en feitelijk de hele wereld, geen flauw benul had van de catastrofe die zich af zou gaan spelen. Niemand wist toen hoe de wereld binnen een jaar zou veranderen. De vele doden, de gewonden. De trauma's die een levenlang zullen blijven voortwoekeren en wanneer God het niet verhoedt, tot nog meer haat zullen leiden en vooral een voedingsbodem voor terrorisme zullen creëren. Ik bedacht het niet toen ik die zesde oktober 2023 de grens overstak die Gaza scheidt van Israël. Ik bedacht niet dat een paar uur later de hel los zou barsten precies waar ik toen liep. Ik weet nog wél dat ik me afvroeg of ik onze vriend en teamgenoot de volgende keer dat ik Gaza zou bezoeken terug zou zien. Het was geen gedachte gestoeld op enige voorkennis. Het was een split second, toen ik hem op de rug keek nadat hij ons bij het Hamas kantoortje had afgezet. Het was ook meteen het laatste wat ik zou zien. Een maand later zouden hij en zijn hele familie op gruwelijke wijze vermoord worden. Ik bedacht niet dat mijn laatste blik op Gazastad in mijn herinnering opgeslagen zou worden omdat een jaar later geen enkele steen meer op de ander zou staan. Dat wijken, scholen, kerken, moskeeën, speelterreintjes, winkels en ziekenhuizen getorpedeerd zouden worden tot er enkel stof over zou blijven. Ik bedacht mij niet dat een jaar van oorlog mij voor altijd zou veranderen. De volgende dag realiseerde ik mij dat wij de allerlaatsten waren die Gaza uit gekomen zijn. Dat wij de allerlaatsten zijn die Gaza hebben gezien zoals het was voordat de poorten dicht gingen. 

En pas later, veel later realiseerde ik mij hoe anders mijn leven en dat van mijn gezin zou zijn geweest als ik in plaats van 6 oktober Gaza uit, Gaza in zou zijn gegaan. Dat was namelijk ons oorspronkelijke plan. 

Ik had ook geen weet van alle beeldmateriaal wat het aankomende jaar dagelijks op mijn telefoon zou verschijnen. Beelden die de wereld niet zou zien omdat ze ongecensureerd zijn. Nog had ik weet van de frustraties en machteloze gevoelens waarmee ik zou moeten leren dealen. Ik wist niet dat een van mijn vrienden om hulp zou vragen omdat zijn kind blind was geworden en ik niet wist hoe ik hem moest helpen. Of een andere vriend die om een lied vroeg wat mij dierbaar is zodat hij dat kon luisteren en daarmee de duistere krochten van zijn bestaan voor een moment kon vergeten. Ik wist niet welk lied ik hem moest sturen... Ik wist niet dat ik verhalen zou horen die ik niet wilde horen. Verhalen die de wereld niet zou geloven en al helemaal niet zou begrijpen. En ondanks dit alles, of misschien wel dankzij al deze ellende, ben ik toch weer een stukje dichter bij mijzelf gekomen. Want wanneer ik het kleine meisje zie met haar grote bruine ogen en haar kleverige klittende staartjes vol luizen, haar buikje met talloze zweren en haar broertje zonder benen... Wanneer ik hun hoopvolle gezichtjes zie als ze hun gebarsten blauwe en gele bakje uitsteken...Wanneer ik haar brede, half tandeloze bekkie zie splijten in een ongelofelijk mooie glimlach omdat het blauwe en gele bakje gevuld worden met drapperige rijst en hun witte jerrycan met wat water... Dan weet ik waarvoor ik dit verhaal schrijf. Dan weet ik dat ik mijn belofte gehouden heb. 

En dan weet ik dat ik altijd een stem zal zijn voor hen die geen stem hebben, ongeacht wat het mij kost. 

En terwijl ik zo achter mijn bureautje zit merk ik dat ik mijn gedachten onbewust op papier heb gezet. En steeds meer en meer realiseer ik mij dat tussen zwart en wit.... een enorm scala aan grijstinten zit.


Reageer op deze post