Steen #2

Steen #2

Peter Hofland

Steen #2

Heeft de kerk Israël vervangen? Nee! Ja! Beide!

Wat is het nou?

In het evangelie van Mattheüs vindt er een fundamenteel gesprek plaats tussen Jezus en Zijn discipelen. Hij stelt hun een cruciale vraag.

Nadat Hij had gevraagd:

“Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben?”, zegt Hij: “Maar wie zeggen júllie dat Ik ben?”

Petrus springt op (weer hij) en zegt: “U bent de Christus, de Zoon van de levende God!”

Goed antwoord, Petrus! Dat heb je niet van jezelf, maar van de Vader in de hemel.

En Ik zeg je: jij bent Petros (Grieks voor ‘kleine steen’), maar op deze Petra (Grieks voor ‘grote rots die uit een berg steekt’) zal Ik Mijn kerk (Grieks ekklesia, ‘uitgeroepenen’, ‘regerende vergadering’) bouwen (Mat. 16:18).

Waar ging Jezus Zijn kerk op bouwen? Op Petrus?

De man die de plank net zo hard raak als mis kan slaan?

Nee, Jezus bouwt Zijn kerk op de openbaring dat Hij de Christus is, de Zoon van de levende God.

Het is hier dat we voor het eerst in het evangelie het woord ‘kerk’ tegenkomen, vertaald uit het Griekse woord ekklesia.

Omdat hier voor het eerst in onze westerse Bijbels het woord ‘kerk’ voorkomt, kun je de indruk krijgen dat ‘de kerk’ een nieuw concept is in de Bijbel, dat pas in de tijd van het Nieuwe Testament tot stand kwam.

Maar dat blijkt niet het geval te zijn.

Overal in het Nieuwe Testament wordt het woord ekklesia steevast vertaald als ‘kerk’, met uitzondering van één plek.

Alleen als je een consequente woord-voor-woord-bijbelvertaling hebt, wordt het op die plek vertaald met ‘kerk’.

In Handelingen 7:38 zegt Stefanus:

Hij is het die in de woestijn tijdens de samenkomst (ekklesia) van het volk bij de Engel was Die tot hem sprak op de berg Sinaï, en bij onze vaderen; Hij was het die levende woorden ontving om die aan ons door te geven.(HSV)

Hier wordt het woord ekklesia gebruikt om het volk Israël aan te duiden in de woestijn.

Dat dit geen verspreking is, blijkt uit de Septuaginta (de Griekse vertaling van het Oude Testament), waarin het Hebreeuwse woord qāhāl vaak wordt vertaald met het Griekse woord ekklesia.

Hieronder enkele voorbeelden:

* Deuteronomium 5:22 "Deze woorden heeft de HEERE tot uw ganse vergadering (qāhāl) op de berg gesproken…"

Grieks: ἐν τῇ ἐκκλησίᾳ ὑμῶν = “in uw ekklesia”

* Deuteronomium 9:10 "…op de dag van de vergadering (qāhāl)…", de dag dat het volk bijeen was om de wet te ontvangen.

Grieks: ἐν τῇ ἡμέρᾳ τῆς ἐκκλησίας = “op de dag van de ekklesia”

* Deuteronomium 31:30 "…tot de ganse vergadering (qāhāl) van Israël…"

Grieks: πρὸς πᾶσαν ἐκκλησίαν Ἰσραήλ = “tot heel de ekklesia van Israël”

Hieruit blijkt overduidelijk dat de ekklesia geen nieuw concept is in de Bijbel dat door Jezus als iets nieuws werd geïntroduceerd aan Zijn Joodse discipelen.

Hij zei eigenlijk: “Jongens, Ik ga een nieuwe ekklesia bouwen, waar niet de wet (jouw prestaties) maar Ik (Mijn prestatie) het fundament ben.” ( 1 Kor. 3:11, 2 Kor. 5:21)

En straks stuur Ik jullie erop uit om de Joden van de oudtestamentische ekklesia uit te nodigen naar de nieuwtestamentische ekklesia.

De ekklesia bleef: degenen die eruit geroepen waren en God toebehoren.

Maar het verbond werd vervangen.( Jer.31:31, Hebr.8:13)

Tot de steniging van Stefanus (die volgde na Handelingen 7:38 — ze hadden schijnbaar geen oren naar een nieuwe ekklesia) bestond de nieuwtestamentische ekklesia geheel uit Joden.

Heeft de toen voornamelijk Joodse Kerk dan Israël vervangen? 

In het vorige stukje sloot ik af met te zeggen dat Petrus dezelfde dingen in zijn brief bevestigt.

Bij de Sinaï kreeg het volk Israël de titel: “uitverkoren bezit, koninkrijk van priesters, heilig volk” (Ex. 19:5–6; Deut. 7:6).

Het is deze (huwelijks)ceremonie waarbij God Zich verbond aan dit volk door middel van het oude verbond, ook wel bekend als “de wet van Mozes” (Deut. 5:1–3; Jer. 31:32).

God vormt Zich een volk dat Hem toebehoort, apart gezet is voor Zijn dienst, en Zijn lof verkondigt.

Petrus pakt deze zelfde woorden en past ze toe op de nieuwe ekklesia (kerk), bestaande uit gelovigen in Jezus.

Zij zijn het nieuwe volk van God: gelovige Joden én gelovige heidenen, die bij een nieuwe naam worden genoemd (Jes. 65:15; Hand. 11:26).

"Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte, opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht." (1 Petr. 2:9)

Ongelovige Joden horen daar niet bij; zij werden immers UIT het volk uitgeroeid (Hand. 3:23).

Uit welk volk werden ze uitgeroeid? Uit Gods volk.

Want Gods volk bestaat uit gelovigen die het evangelie van Zijn Zoon Jezus aannemen (Gal. 3:7, 26–29).

Ook al klinkt dit nu vanzelfsprekend, toch had Petrus zelf de nodige worsteling met deze boodschap (Hand. 10:9–17; Gal. 2:11–14).

Maar Petrus bracht uiteindelijk, na aandringen van de Heer, de boodschap van het evangelie ook aan de niet-Joden en trok daaruit de conclusie:

"Nu zie ik in waarheid in dat God niemand om de persoon aanneemt, maar in ieder volk is degene die Hem vreest en gerechtigheid doet, Hem welgevallig." (Hand. 10:34–35)

Petrus heeft nu twee stenen gegooid en Paulus staat te popelen om de volgende te gooien…

Oh, en het ziet er niet uit als een steentje, maar meer als een soort rots die hij wil gaan gooien. Als dat maar goed gaat!

Maar goed, we hebben ook nog de profeten uit het OT en Jezus Zelf.

Dus zeg maar: wie mag de volgende steen gooien?


Reageer op deze post